vrijdag 18 oktober 2013

Presentatie resultaten leerwerktaak fictie Krista van der Reijden

Hallo allen,

Een groot verschil op mijn stageschool in vergelijking met die van jullie is de plek en aandacht die literatuur krijgt. Bij mijn school moeten ze vanaf de eerste klas (ongeacht of ze op mavo, havo, vwo of gymnasium zitten) al 8 boeken per jaar lezen. Van elk gelezen boek moeten ze een opdracht maken. Deze opdrachten zijn zeer divers, het kan het schrijven van ‘een achterkant’ van het boek zijn of het maken van een maquette. Deze manier vind ik erg creatief en sluit aan bij de manier waarop ik zelf graag les zou willen geven.
De ‘theorie’ behandelen ze echter vanaf jaar 3. Dit omdat zij vinden dat lezen vooral leuk moet zijn. Ik heb ook gevraagd hoe het kan dat ‘mijn school’ meer ruimte voor literatuur lijkt in te richten dan andere scholen. De theorie was dat andere scholen meer aandacht besteden aan leesvaardigheid en spelling (de dingen die getoetst worden tijdens de eindexamens) en dat ‘mijn’ school denkt dat als je veel leest je deze zaken ook traint.

Tijdens mijn stagedag heb ik alleen klas 1 en 2, wel van verschillende niveaus, dat maakte het dus lastig om de theorie aan een literatuur les te koppelen omdat dit tegen de visie van de docenten Nederlands ingaat. Ik heb dus een compromis moeten bedenken waarbij ik niet echt veel theorie heb benoemd, maar wel heel erg op het sociaal-emotionele ben ingegaan: wat voel je bij dit verhaal of deze tekst?

Door wisselingen in het rooster en verplichte leerstof, die uiteraard voorrang krijgt, heb ik uiteindelijk 1 les kunnen geven. De andere les vond mijn coach echter ook heel leuk en gaan we na de vakantie proberen in te plannen bij de Xtaal klas (extra taallklas). Deze klas heeft een wat flexibeler programma en biedt meer mogelijkheden voor mij als stagiaire.

De interviews verliepen wel goed. Ik heb ‘maar’ 3 leerlingen geïnterviewd en 2 docenten. Van de 3 leerlingen waren er 2 die heel graag lazen en 1 die niet heel veel las.  Ze vonden het wel heel leuk om mee te werken. Wat mij opviel was dat ze in het begin van het interview soms zeiden dat ze niet zo snel meeleefden maar als ik dan verder in het interview kwam dan toch bleek dat ze meer in het verhaal getrokken werden dan dat ze zelf door hadden.


Trots ben ik vooral op de lessen die ik bedacht heb, en dat mijn coach ze ook leuk vond, zo leuk dat hij er ruimte in het programma voor gaat zoeken. Maar het meest trots ben ik op de les die ik heb gegeven. Daarin ben ik door middel van een verhaal een klassengesprek begonnen over de verschillende gevoelens die een boek of film je kan geven. 

Nog iets over spanning

Floor, bij het essay over Spanning en Avontuur is dit nog blijven staan:
 
Marjan, jij bespreekt 'Emiel en zijn detectives' en haalt een ander voorbeeld van spanning aan: als lezer weet je meer dan de hoofdpersoon. Dit is geen 'raadsel', zoals je zegt, maar hoe heet deze vorm van spanning dan wel? Wie van jullie kan dat aangeven?
Een vooruitverwijzing kan elke opmerking zijn waarmee de verteller vooruitverwijst naar een later deel van het verhaal. Dus een waarschuwing lijkt me een expliciete vooruitverwijzing.

Groeten! Floor

Mijn reactie:
In ‘Emiel en zijn detectives’ gaat het om vooruitwijzing in de vorm van waarschuwingen. Dan heb je te maken met het begrip ‘dreiging’. Bedoel je dat, Floor?
 
(De waarschuwingen komen van de schrijver)
 
Marjan

donderdag 17 oktober 2013

Tentamenvragen bij poëzie

Floor,

Hoe moet het op het tentamen als ik daar de 4 vragen moet beantwoorden over de poëziebundel(s)?

Ik heb eerder vandaag gereageerd op Tanja's essay en daarbij de bundel 'Verzamel de liefde' van Bart Moeyaert besproken. Ik houd het nu even bij die bundel en plaats hieronder wat ik voor mezelf heb genoteerd. Zou je willen kijken of ik hier ook op de goede weg ben? Ik wil vooral graag weten of ik vraag 4 goed heb opgevat.

1.     Typering van stijl/taalgebruik/beeldspraak


Zie mijn reactie op Tanja’s essay. Dat moet ik op het tentamen dan kort zien samen te vatten.
 

2.     Thematiek


Het thema is: het leven. Je krijgt een kijkje in het leven van de ik van de kindertijd, via de puberteit tot de volwassenheid. De dichter schijnt zelf gezegd te hebben dat het gaat om een verzameling cruciale momenten.

In het eerste deel gaat het om ervaringen uit de kindertijd en puberteit: de ik is niet dapper, kent eenzaamheid en pijn. Maar toch wil de ik opstaan en de stoute schoenen aandoen. Een motief hierbij: de spiegel die in het leven van een puber toch wel wat moeilijk kan liggen.

Dan is er nog een kort gedeelte met gedichten over dood en afscheid nemen. Bijvoorbeeld over de dood van de hond die ‘haar laatste veldje op’ ging. En de laatste nacht thuis. Daarin wordt de moeder genoemd van wie de ik afscheid zal gaan nemen.

Verder in de bundel gaat het om een relatie en liefde: wakker worden in een la die leeg is op ons tweeën na. En bang zijn om de ander kwijt te raken.

3.     Visie op mens en maatschappij


Ik kan hier alleen maar naar raden, maar op basis van de gedichten krijg ik de indruk dat Moeyaert zijn eigen groei van kind, via puber naar volwassene positief heeft ervaren en/of verwerkt. Hij vindt blijkbaar dat je van alles kunt (of misschien zelfs moet) benoemen (liefde, dood, onzekerheidsgevoelens) en vindt jongeren blijkbaar de moeite waard om aandacht aan te besteden. Hij tekent een zorgzame moeder die voor het huishouden zorgt. Dat komt bij mij over als een idee over een veilig en warm idee over vroeger: een veilige thuishaven.

Hij neemt de jongeren ook serieus door hun gevoelens te benoemen.

4.     Mijn oordeel over het boek (literair gehalte en pedagogische dimensie)


Omdat het in dit geval om poëzie gaat, is vraag 1 veranderd van typering van den hoofdpersoon naar typering van stijl/taalgebruik/beeldspraak. Dat gaat m.i. over het literair gehalte. En dat zou ik dan bij vraag 4 toch niet meer hoeven te herhalen? Of vat ik ‘literair gehalte’ hier verkeerd op?

De pedagogische dimensie vat ik op als: wat wil het boek (of de bundel) de jongere lezer leren?
In dit geval zou ik dan willen zeggen: je mag er zijn, je bent niet de enige, groeipijnen zijn normaal, onzekerheid ook. Maar dan ook: opstaan en weer doorgaan. Dus de jonge lezer kan te maken krijgen met herkenning en vooral een gevoel van erkenning. Maar ook dat duwtje in de rug om nergens in te blijven steken en ‘been voor been’ verder te leven.

woensdag 16 oktober 2013

Resultaten leerwerktaak fictie van Marjan (van den Berg-) Harthoorn

In tegenstelling tot Paul en Suzanne, heb ik slechts 3 leerlingen (brugklassers: 2 havo, 1 tl) geïnterviewd. Deze leerlingen lezen niet zo veel en eentje ook helemaal niet graag. Het meisje noemt ook het woord ‘zielig’ en de jongens lezen liefst boeken van het genre spanning en avontuur.

In mijn fictielessen heb ik geprobeerd om de sociaal-emotionele kant haast terloops aan de orde te laten komen. Bijvoorbeeld door, net als Suzanne, mijn vertelling voor drama1 in een fictieles te integreren. Op die manier ontstond vrijwel ongestuurd een situatie waarin de sociaal-emotionele ideeën/gevoelens werden gevoed/aangesproken.

Het sociaal-emotionele element kon ik niet aan bod laten komen in geheel zelf gemaakte lessen. Ik was gebonden aan het programma van de methode. Fictie kwam eigenlijk pas later aan bod en in overleg met de coach mocht ik in één klas de eerste twee fictielessen geven. Vooral de tweede les was geheel tegen het programma in, want die zou pas weken later gegeven worden.

De eerste les ging over fictie en non-fictie en toen vroeg ik naar favoriete boeken. Daar kwam toen nog niet bij veel leerlingen veel enthousiasme bij naar voren. Daarom was ik erg verbaasd en aangenaam verrast toen bij de 2e fictieles bleek dat de leerlingen de vertelling heel erg waardeerden en er helemaal in opgingen. De leerlingen die daarna nog weer aangaven niet te lezen en dat ook niet leuk te vinden, kon ik erop wijzen dat ze wel van het verhaal hadden genoten. Ik heb ook benoemd dat ik dat erg waardeerde. Voor mezelf, maar vooral ook voor henzelf. Daarbij heb ik kort verteld waarom lezen voor hen zo belangrijk is en dat het dan zou schelen als ze er ook een beetje lol in hadden.

Ze moesten bij een door mij bedachte opdracht in groepjes stapeltjes boeken indelen op genre. En wat ik heel erg leuk vond om te zien: enkele leerlingen die eerder ongeïnteresseerd leken op leesgebied, bleven volgens het groepje veel te lang bezig met bepaalde boeken. Wat bleek? Ze waren aan het lezen en gaven aan dat ze dat boek misschien toch wel leuk zouden vinden om te lezen. Er werd toen genoemd dat ik erg enthousiast was met de vertelling en over de boeken uit de stapels.

In mijn mini-onderzoek dus geen opvallende resultaten, maar juist in de les buiten dat onderzoek om.

Ik ben nergens het meest trots op, dat vind ik in dit verband een te groot woord. Maar waar ik heel erg blij mee ben, is het feit dat mijn enthousiasme blijkbaar toch het verschil kan maken.

De interviews met de docenten liepen prima, het interview met de leerlingen liepen minder goed. Ik had die interviews achteraf bekeken liever na de twee fictielessen willen houden, maar daar was nu geen tijd meer voor.

De docenten gaven aan dat fictie toch wel vaak een ondergeschoven kindje was. Een docent had daarbij ook geen al te hoge verwachtingen van wat een docent kan bereiken bij leerlingen.

Maar een docente was heel enthousiast en gaf mij ook de meeste moed om er toch met het nodige idealisme in te gaan, dus toch nog erin te geloven dat leesplezier bevorderd kan worden.

Dus blijkbaar komt uit onze onderzoeken naar voren dat meisjes en jongens andere boeken lezen, dat meisjes meer voor de ‘zielige’ verhalen kiezen (empathie) en de jongens voor de ‘stoere’ (held).

En dat het fictieonderwijs wel te kampen heeft met de nodige ‘hobbels’ als leraren die de passie een beetje kwijt zijn of het er een beetje bij laten zitten. En dat er te weinig tijd voor fictie is in de lessen.

Resultaten leerwerktaak fictie van Suzanne Degen


Leesgedrag en identiteitsontwikkeling

De opdrachten van dit vak vond ik leuk om te doen. Dit kwam vooral, naar mijn mening, door één opvallende uitkomst. Daar waar docenten aangaven dat leerlingen nog maar weinig lezen waardoor dit geen invloed heeft op hun identiteitsontwikkeling, gaven de leerlingen juist aan graag boeken te lezen waarin ze zich konden herkennen of die hen aan het denken zetten. Het uitgangspunt van docenten is dus om twee redenen onjuist.

Een: leerlingen lezen wel graag. Hierbij dient wel de kanttekening gemaakt te worden dat ze de boeken van de schoollijst weinig aantrekkelijk vinden. Dit kan voor de verwarring bij docenten zorgen, want op die boeken van de schoollijst worden leerlingen afgerekend. En twee: gelet op de reden waarom leerlingen bepaalde boeken lezen, denk ik dat de sociaal-emotionele ontwikkeling wel degelijk mede wordt bepaald door het leesgedrag van leerlingen.

De lessen die ik ontwierp gingen over maatschappelijke thema’s, met de nadruk op pesten. Trots ben ik erop dat ik de leerlingen aan het denken heb gezet door o.a. mijn solo optreden over pesten. Dit sloot aan bij de theorie over beoordelingswoorden: wat voelen leerlingen bij een bepaalde tekst en wat ze ervan vinden? Een stukje sociaal-emotionele ontwikkeling dus.

De leerlingen brachten hun mening over bepaalde boeken goed onder woorden. Maar, helaas kwam de discussie wat minder goed op gang. De discussie wilde ik uitlokken omdat deze tot ontwikkeling kan bijdragen.

Toch denk ik dat we de invloed van lezen op de sociaal-emotionele ontwikkeling niet moeten onderschatten. Leerlingen lezen, ze weten waarom ze boeken kiezen en kunnen hun keuze ook nog verantwoorden.

dinsdag 15 oktober 2013

Resultaten leerwerktaak fictie van Paul Boluijt


De mooiste, opvallendste resultaten van dit praktijkonderzoek

Allereerst moet ik opmerken dat ik het praktijkonderzoek ten aanzien van de leerlingen flink heb uitgebreid. Dit heb ik gedaan door middel van een enquête die door 81 leerlingen van havo2 zijn ingevuld.

Van deze leerlingen geeft iets minder dan de helft (48%) aan ‘niet graag’ te lezen. Als we sekse-specifiek kijken ligt dit percentage bij de jongens behoorlijk  hoger dan bij de meisjes (58% tegen 44%) Het mooie vind ik dat van die grote groep  een 46% aangeeft toch soms op te gaan in een boek . Een15% kan zelfs vaak niet meer stoppen als men eenmaal aan het lezen is. Ook geeft 39% van deze groep aan graag meer van lezen te willen houden!

Dit lijkt me een belangrijke beweegreden om, zoals Van Coilie bepleit, vooral in te zetten op leespromotie en daarbij, zoals in kerndoel 8 verwoordt, aansluiting te vinden in de beleving van de doelgroep. Dit zowel als het gaat om de inhoud als de verwerking van de gelezen fictie.

Het opvallendste vind ik de uitkomst dat  het ‘soms’ voorlezen nauwelijks bijdraagt aan leespromotie en daarmee indirect de leescompetentie nauwelijks bevordert.  De leerlingen die van lezen houden wordt namelijk voor het grootste gedeelte gevormd door leerlingen die vroeger structureel (redelijk) vaak werden voorgelezen. Blijkbaar legt alleen (redelijk) vaak voorlezen een diepere verbinding met fictie.

Opvallend is ook dat bijna nooit voorgelezen worden geen opvallend effect heeft. Het percentage dat ‘graag’ of  ‘niet graag’ leest, is nagenoeg gelijk aan het gemiddelde. Hieruit zouden we kunnen concluderen dat, ook al is er ‘voorleesdeprivatie’,  de leeslust bij de talige kinderen er niet noodzakelijk onder hoeft te lijden.  Waarom dit wel bij leerlingen gebeurt die ‘soms’ werden voorgelezen, is me een raadsel. Een overigens heel interessant gegeven.

De jongens havo2 geven de voorkeur aan een 'spannend' verhaal. De meisjes havo2 gebruikten vaak het woord 'zielig'. Ook kwam duidelijk naar voren dat het rolmodel nauwelijks de leesstrategie bij de meisjes is, terwijl dit wel het geval is bij de jongens van deze leeftijd. Jongens gaven dan ook minder aan behoefte te hebben aan identificatie (spiegel), terwijl dit voor de meisjes een van de belangrijkste belevingen is.

Een uitgebreide, grafische presentatie van de uitkomsten zal in het dossier worden bijgevoegd.

Waar ik het meest trots op ben

Ik ben het meest trots op het feit dat ik door middel van de enquête samenhang hebben kunnen brengen in de theorie zoals die is gegeven in Literatuur 2 en Taalbeheersing 3, en het kerndoel aangaande fictie. Dat leverde mij betekenisvolle uitkomsten en belangrijke data en ervaringen op.

Door uitgebreid verbindingen te leggen tussen favoriete genres en favoriete vormen van fictie kreeg ik inzicht in hun onbewuste beleving, die anders bleek dan de bewuste beleving die men door middel van scores kenbaar kon maken.

Ook trots ben ik op het gegeven dat dit onderzoek de aftrap vormt van een belangrijk sectievergadering over fictie in relatie tot de identiteit van de school.


Wat goed liep, en wat minder

De enquêtes liepen gesmeerd. De interviews met de docenten liepen niet zoals ik dat had gewild. Het was soms lastig een plaats te krijgen in hun drukke agenda’s. Daarbij bleken de verschillen groot. De input die een enkeling gaf staat m.i. synoniem aan het gebrek aan passie voor fictie. Een docent gaf zelfs aan maar gestopt te zijn met creatieve verwerkingsopdrachten omdat ze zo weinig ondersteuning voelde vanuit de sectie zelf!

In mijn lessen fictie heb ik de leerlingen laten ervaren dat alles in principe begint met een geschreven verhaal, dus ook films en musicals. Ik heb ze het verschil laten ervaren tussen een vertelling/voorlezing en een film. Beide zijn gemakkelijk te consumeren, maar zowel  vertelling als voorlezen ‘dwingt’ ze om zelf een voorstelling van het verhaal te maken. Zo  heb ik de eerste les fictie aangegrepen om mijn solotoets voor Drama1 in een context te plaatsen

Zowel de vakcoach als ik vonden de vertelling, gezien de klas, een spannend experiment. De vertelling verliep echter boven verwachting. Men was enthousiast en reageerde louter op inhoud. Die was dus aangeslagen.

De aansluitende creatieve opdracht was echter hard werken voor mij als docent. Toegegeven, het was dan ook het laatste uur van de dag en dan ook nog door een ‘vreemde’ docent. Na enige weerstand, vooral van een leerlinge, kreeg ik de klas aan het werk door vooral veel langs te lopen en duo’s of individuen te instrueren.

Herhaaldelijk ging de gedachte door mijn hoofd dat deze les niet het resultaat op zou leveren dat ik beoogde, tot ik die avond mijn e-mailbox opende en zag dat het eerste huiswerk al was binnengekomen: precies van de leerlinge met de meeste weerstand. Ze had een spannend plot geschreven. Ogenschijnlijk met veel plezier.

Illustratie

Dit is voor de zekerheid nogmaals de illustratie bij 'alsof'. De afbeelding is een kwartslag gedraaid. De horizontale lijn, is de verticale lijn tussen twee pagina's.

Essay: Poëzie

Essay: Poëzie
Door: Tanja Mensink


Voor dit essay heb ik twee poëziebundels gelezen: Ik schilder je in woorden van Hans Hagen en Vlinder in december van Theo Olthuis.

In Van Coillie[1] valt te lezen:

“Poëzie kan op verschillende manieren functioneren. Door de compacte vorm werkt ze vaak intenser dan verhalen. (…) Gevoelsgeladen gedichten confronteren de lezer met zijn diepste zelf. Bovendien kunnen ze troost bieden of relativeren.”

Een mooi voorbeeld van bovenstaand citaat vind ik het gedicht alsof van Hans Hagen:

alsof

 ik leef zo klein op school
zo binnen muren
in het harnas van mijn vel

ik houd me stil op school
alles voor me
ik ben niet meer dan wel

ik doe alsof op school
alsof aanwezig
alsof ik strak en snel

ze zien me niet op school
niet hoe ik echt
omdat ik dubbelspel

Ik vind dit gedicht prachtig. Het klopt, het ‘loopt’ en het is intens. Zoals kinderpoëzie volgens Van Coillie hoort te zijn. Het gaat natuurlijk over het ‘niet echt zijn’ van deze scholier. Doen alsof op school. De illustratie op de pagina bij het gedicht verbeeldt dat wat in het gedicht verwoord is.

De illustratie geeft weer hoe de gemoedstoestand van de jongen écht is. Rechts zien we hoe hij op school doet alsof, links verbeeldt hoe hij zich werkelijk voelt. Dit raakt je en is herkenbaar voor zowel docent als scholier.

Met dit gedicht sluit Hagen zich naar mijn mening aan bij dichters als Assche en Kusters. Coillie: ‘Gedichten moesten voor hen geen gefantaseerd verhaal vertellen of gevoelens herkenbaar verwoorden. Met hun gedichten wilden ze de lezers op de eerste plaats een andere kijk op de werkelijkheid geven.’ Dat doet Hagen ook. Hij zegt nergens dat de jongen zich ellendig of alleen voelt. Dit moet tussen de regels door gelezen worden. Hij verwoordt de gevoelens nergens op een herkenbare manier, maar iedereen weet waar de tekst over gaat en dit biedt een nieuwe kijk op de ‘vrolijke’ scholieren.   

Van Coillie schrijft: ‘Vanaf die jaren zeventig gingen gevoelens een belangrijke rol spelen in de kinderpoëzie. Veel dichters schreven over herkenbare emoties en problemen in een directe taal.’ Bij deze groep dichters hoort ook Theo Olthuis, die het gedicht Zolang het duurt heeft geschreven in Vlinder in december:

Zolang het duurt

Als ik soms
heel erg moet huilen,
ben ik het liefste in het bos.
Met de bomen
als gordijnen
en m’n hoofd
diep in het mos.
Tussen bladeren,
losse takken
en wat vogels
in de buurt.
Als ik soms
heel erg moet huilen,
wil ik huilen,
zolang het duurt.


‘[Gedichten] kunnen kinderen een gevoel geven dat ze niet alleen staan in wat hen overkomt, en dat zoiets wel meer gebeurt. Het is voor kinderen moeilijk om in een isolement te zitten en daar is kinderpoëzie een goed middel tegen.’ Aldus Willem Wilmink in Leesbeesten en boekenfeesten.

Het gedicht van Olthuis sluit natuurlijk helemaal aan bij het citaat van Wilmink. Kinderen moeten soms huilen. Soms om onbegrijpelijke dingen. Dan is huilen helemaal niet erg. Dan mag je af en toe net zolang huilen als het duurt en hoef je even niet stoer te zijn. Dit gedicht kan een kind laten beseffen dat er meer kinderen zijn die moeten huilen. Het kan het kind dat vindt dat het niet mag huilen even uit dit isolement trekken. Erg knap dat Olthuis dit met een gedicht voor elkaar kan krijgen.

Deze gedichten maken inderdaad heel aannemelijk dat kinderen van nature uit begaafd zijn met een poëtisch gevoel, zoals heel wat psychologen stellen volgens Van Coillie. Ik vind het mooi dat het poëtisch gevóél genoemd wordt, want het is moeilijk om woorden te geven aan wat poëzie met je doet. Je voelt er iets bij of niet. Daarbuiten staat of je het gedicht begrijpt of niet. Bovengenoemde dichters verwoorden op een compacte manier enorme thema’s die spelen bij kinderen en /of jongeren. De meeste kinderen begrijpen wat er bedoelt wordt, maar kunnen dit vaak nog niet onder woorden brengen. Daarbij worden de kinderen soms uit hun isolement getrokken, voelen ze zich begrepen, getroost, worden taboes uit de weg geruimd, moeten ze nadenken over normen en waarden en wordt hen een bijzondere blik op de werkelijkheid gegund: Wat mij betreft is poëzie ware kunst en kinderpoëzie kunst met een grote K!



[1] Van Coillie, 2007, Leesbeesten en boekenfeesten, Biblion (pagina 325)

dinsdag 8 oktober 2013

Essay griezelverhaal

Essay griezelverhaal
Krista van der Reijden

Met griezelen je angsten aangaan, hoe werkt dat in de Griezelbus?

De Griezelbus reeks van Paul van Loon was mij bekend qua naam, echter had ik er nog nooit een boek van gelezen. Het eerste boek kwam uit in 1991 en als zestienjarige is de griezelbus niet een boek dat je snel uit de kast van de bibliotheek pakt.
Ik heb gekozen voor ‘De griezelbus 0’, eigenlijk omdat ik dacht dat dit het eerste deel was. Dit bleek niet zo te zijn, maar het is wel het boek waarin duidelijk wordt waarom de hoofdpersoon  uit de reeks ‘schrijver P. Onnoval’ (anagram voor P. van Loon) is zoals hij is.

Doordat het een soort achtergrondverhaal is, is er in dit boek ook niet echt sprake van een held die de strijd met het slechte aangaat en waarbij het goede overwint. Er is meer sprake van een antiheld. De hoofdpersoon P. Onnoval  verkoopt zijn ziel aan de opperslechterik Ferluci (anagram voor Lucifer; de duivel). En toch, was Onnoval van nature slecht? Volgens dit boek is hij slecht gemaakt. De morele les van dit boek is dan wel duidelijk dat mensen niet zomaar zijn zoals ze zijn.

 ‘Waarom doen ze zo tegen mij? denkt Onnoval. Ik heb nooit slechte dingen gedaan. Maar iedereen moet mij steeds hebben. Ook de Drie. En die stomme Mosselman. Het is hun eigen schuld wat er gebeurd is. Ik wilde alleen maar dat mensen mij aardig zouden vinden.’

Volgens Leesbeesten en boekenfeesten van Jan Van Coillie kunnen griezelverhalen bevrijdend werken. Ze zijn een uitlaatklep voor angsten en helpen die te bezweren. Op die monsterlijke creaturen kunnen kinderen ook hun agressie botvieren.

Precies dat laatste komt in dit boek van de Griezelbus duidelijk naar voren. Het thema pesten wordt hiermee uitgelicht. Dat is iets waar helaas veel kinderen mee te maken hebben. Zij kunnen door in de huid te kruipen van Onnoval hun agressie op hun eigen pestkoppen kwijt. Zij nemen wraak in hun fantasie en leren ook tegelijkertijd dat die wraak bitterzoet is.

‘ Het was zijn eigen schuld, ‘ fluistert hij. ‘Jarenlang had hij mij getreiterd. Ik wilde alleen maar…’

‘Ze zijn bang voor je,’ heeft de wolfman (Ferluci) gezegd. En dat klopt. Het is een vreemd gevoel. Niet onprettig, maar ook niet echt fijn. Misschien iets waar je aan moet wennen.’

Identificatie kan hier dus plaatsvinden als een kind gepest wordt thuis of op school. Maar ook meeleven wordt gestimuleerd. Want deze Onnoval was een ‘gewoon kind’ totdat hij in een rotgezin kwam en gepest werd. Dus ook de kinderen die zelf pesten of niet pesten maar werkeloos toekijken als iemand gepest wordt, krijgen een les mee.

‘Weet je nog wel? Jammer dat je zo nieuwsgierig was, Jack. Daarom kon ik je niet meer laten gaan. Ik had geen keus.’ Heel even klinkt er iets van droefenis in Onnovals stem door.’

Dit boek is mijns inziens niet geschikt voor hele jonge lezers omdat het toch wel over ‘realistische en menselijke’ griezels als de weerwolf, duivel, vampiers en zombies gaat. Ook zit er geen ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’ einde aan. Het is een open eind waar je als lezer begrijpt dat er nog vele verhalen gaan komen, want dit is pas het begin…

De griezelbus is dus een boek waarin angsten verwerkt kunnen worden. Op het niveau dat ‘griezels’ ook maar mensen zijn en op het niveau dat je de agressie van je eigen angsten kan botvieren op een boek. Wel vraag ik me af of kinderen ook niet door het boek angstig kunnen worden. Die scheidslijn vind ik bij dit boek best lastig. Door het niet te jong te lezen maar ook door de humor die Paul van Loon gebruikt, kan dat goed voorkomen worden.

Skell eten kapot, ‘bromt de zombie. Terwijl hij schrijft, breekt een van zijn vingers af. ‘Wel ja! Oor kwijt, vinger afgebroken… Volgens mij heb jij je beste tijd wel gehad, ‘ zegt Onnoval. Hij raapt de vinger op en legt hem in een asbak. ‘Je moet dat potloodstompje ook niet zo stevig vasthouden.’

zondag 6 oktober 2013

Essay Dierenverhalen


Moby Dick - Herman Melville

Dit is geen standaard dierenverhaal waarin in rokjes gestoken dieren vrolijk ronddansen en de beste maatjes met de liefste mensjes zijn, maar een verhaal waarin mens en dier het flink met elkaar te stellen hebben. In het boek van Van Coillie wordt het dan ook ingedeeld in het genre waarbij mens en dier vijandig tegenover elkaar staan. In zekere zin is dat zo. Kapitein Achab is geobsedeerd door Moby Dick, al heeft het hem inmiddels een houten poot opgeleverd. Moby Dick is ook niet zomaar de grootste en imposantste aller walvissen. Nee, het is ook nog eens een witte walvis.  En daardoor brengt de schrijver ook iets van schoonheid, puurheid en elegantie in het verhaal. Van louter vijandigheid kan dan geen sprake zijn. Want wie wil nu niet een dergelijk zeldzaam exemplaar aanschouwen? En bestaat deze vis wel, of is die Achab gewoon gek geworden? Aan het begin van het boek had ik zelfs de gedachten aan een fantoomvis, zoals het fantoomschip ‘De Vliegende Hollander'.

Het boek spreekt mij en wellicht ook de jeugd in eerste instantie aan door de hang naar avontuur. En wel die op zee. De schrijver verwoordt op een meesterlijke manier en pagina’s lang de hang naar het water van de open zee van veel mensen. Zelfs de  verborgen hang ernaar onder landrotten:

‘Als de Niagara een waterval van zand was, zou u dan ook duizenden kilometers reizen om die te zien.’

Het jongenshart gaat vanzelf kloppen als je de gedetailleerde informatie leest over de kuststeden in New England met zijn vertier:

‘Sommigen leunen tegen de palen, anderen zitten op het zee-einde van de pier; sommigen turen over de reling van de schepen uit China, weer anderen hangen hoog in het want, alsof het hun streven is een nog betere blik op de zee te krijgen.’

Waar in het begin van het boek de zilte zeelucht om je heen cirkelt, slaat in de loop van het verhaal de zee meedogenloos in je gezicht, heeft het zeezout je lippen gescheurd en ben je bedolven onder de bloederige ingewanden van de walvis. Ik moet daarbij opmerken dat ik niet de populaire, modernere versie heb gelezen, maar het origineel; alle vijfhonderd bladzijden.

En toch is in dit boek naar mijn mening uiteindelijk niet de vijandigheid van de mens tegenover het dier dat de klok slaat. Het boek is werkelijk een ode aan de walvis. Wie dit leest wordt onderwezen in de walviskunde, ofwel cetologie. Maar meer nog trof mij  het nut, zeker in vroeger tijden, van het jagen op dit imposante beest. De rijke opsomming aan soms innovatief, maar vaak ook levensverlengend en –ondersteunend materiaal die de walvis ons vroeger opleverde, lijkt oneindig: vlees, spek, levertraan, olie, baleinen, musk, zeep, lijm, parafine, het gaat maar door. Zoals heel veel in het boek maar doorgaat: alle soorten walvissen, waar de meeste walvissen zitten, de plekken in het grote lichaam waar het beste vlees zit, hoe die vleessoorten heten, wie de beruchtste en beroemdste walvisvarende naties zijn of waren... In deze vorm zou het nu ook geen kinderboek meer zijn. Maar goed, kinderen moesten vroeger snel volwassen worden, anders was je niet in staat om de kost te verdienen op, bijvoorbeeld, een zeeschip. Wat dat betreft een zingevend boek dat walvisvaardertjes in spe een realistische kijk op hun toch professionele loopbaan geeft en bij jeugdige, avontuurlijke onverlaten een onzinnig idee uit het hoofd praat.

Ik heb lang getwijfeld wat het thema in dit boek kon zijn. Is het de hypocrisie van het westerse christendom, die andere culturen als achterlijk verslijt, slaven verhandelt, zeevaarders uitbuit, de weduwen laat verkommeren en ondertussen de schepping vernietigt onder het mom van het verspreiden van het ‘evangelie’? Of is het de nietigheid van de mens die dit vooral probeert te ontkennen door op de grootste en indrukwekkendste creatie te jagen die hij maar kent? Een jacht die voor velen tot de dood leidt. Of is dat dan het thema: de dood?
Aan het einde van het boek houd ik het op onderwerping. Het is de mens die zijn eigen angsten en tekortkomingen projecteert op de natuur om zich heen. Door de confrontatie aan te gaan probeert hij deze angsten en slechte gewoonten te onderdrukken en een kopje kleiner te maken. Maar de mens legt het uiteindelijk af tegen de indrukwekkende natuur die haar soms wereldvreemd lijkt, hoewel ze daar zelf een centrale en leidende plaats in inneemt. 
De natuur, waar de dood onderdeel van uitmaakt, wijst ons soms onbarmhartig naar onze plek. Niet uit vijandigheid, maar als een beschermer tegen onszelf. Zo bleef gedurende het lezen van dit boek dat ene beroemde verhaal over die andere man en dat beest zich maar aan me opdringen. De ongehoorzame die na drie dagen en nachten weer op het strand werd uitgespuugd door een grote vis, omdat hij niet deed wat hem werd opgedragen: Jona.
Ondanks al ons bravoure, onze sensatiezucht en zelfoverschatting, is de mens zeker gedoemd te sterven. Maar de schrijver suggereert hierbij dat de mens die sterfelijkheid van het begin af aan voor zichzelf moet erkennen. Hij overleeft in deze wereld  als hij zichzelf bij voorbaat gewonnen geeft door zijn nietige plaats te erkennen en bereikt daardoor misschien een respectabele leeftijd. Want alleen dán laat de natuur hem met rust. Door zich aan de natuur als dood voor te stellen, ontkomt Ismaël, het hoofdpersonage, aan de echte dood:

‘Bijna een hele dag en een nacht drijvend gehouden door die doodskist, dobberde ik op een zachte zee die op een lijkzang leek. De onschadelijke haaien, ze gleden langs alsof ze sloten op hun bekken hadden; de venijnige visarenden zeilde over met hun snavels in de schede. Op de tweede dag kwam er een schip nader en nader, om me ten slotte op te pikken. Het was de zigzag-kruisende Rachel die in haar herhaalde speurtocht naar haar vermiste kinderen, enkel een nieuwe wees vond.’

Nu worden opeens die monsterlijke schepen gepersonifieerd, en wel als een vrouw die haar kinderen heeft verloren. Aan het einde van het boek zie ik dan ook geen zegevierende natuur voor me. Het dier is, ondanks zijn mythische proporties, uiteindelijk wat het is: een walvis die opgelucht nog een keer spuit om vervolgens in de natte, diepe oceaan onder te duiken en de ellende van zich af te spoelen. Dan zie ik een zee voor me die zich rimpelloos boven hem sluit en alle wreedheid weer toedekt met die gehele aarde omspannende mantel van liefde. Of draaf ik nu door, als mens?

woensdag 2 oktober 2013

Essay: Historische verhalen

Essay: Historische verhalen
Door Tanja Mensink

Dit essay is geschreven aan de hand van het boek: Kruistocht in Spijkerbroek van Thea Beckman. Het boek is in 1974 bekroond met de Gouden Griffel.

Kruistocht in spijkerboek gaat over een vijftienjarige jongen, Dolf, die via een tijdmachine afreist naar het jaar 1212. De bedoeling van Dolf was, om een riddertoernooi bij te wonen en dan terug te reizen naar de 20e eeuw. Door een fout in de machine belandt Dolf midden in een Kinderkruistocht. Een tocht van achtduizend kinderen die te voet naar Jeruzalem reizen om daar de Saracenen ter verjagen uit ‘hun’ heilige land.

 ‘Historische verhalen spelen zich af in het verleden. In de enge betekenis gaan ze over historische personen en gebeurtenissen. Ze proberen die voor de hedendaagse lezer tot leven te wekken. In de ruime betekenis vallen onder het genre ook volledig verzonnen verhalen die zich afspelen in een historisch kader. Dat kader kan min of meer gespecificeerd zijn.’[1]

Het kader waarin Kruistocht in spijkerbroek zich afspeelt is zeer zeker gespecificeerd. Voorin het boek staat een kaart afgebeeld, waarop het Duitsland en Italië uit de middeleeuwen is weergegeven. De route die de kinderen van de kruistocht lopen lijkt te kloppen, al valt deze natuurlijk niet te controleren. Daarbij worden de steden die de kinderen aandoen omschreven op een heldere, onderzochte manier. Deze omschrijvingen lijken te kloppen met dat wat er over de middeleeuwse steden in de geschiedenis boeken geschreven staat. Echter, of er ooit een kinderkruistocht plaatsgevonden heeft, valt te bezien. Kruistocht in spijkerbroek valt dus onder de ruime betekenis van historische verhalen.

Typen historische romans
Volgens Van Coillie [2] zijn er vijf verschillende soorten historische romans te onderscheiden. Kruistocht in spijkerbroek valt onder het soort waarin een verzonnen hoofdpersonage (een jongen in een tijdmachine) in een exact gesitueerde historische periode ten tonele gevoerd wordt (de kruistocht naar Jeruzalem in 1212). Daarbij worden spanning en historische informatie gecombineerd met uitgewerkte karaktertekening en psychologische diepgang. Uit deze omschrijvingen van Van Coillie maak ik op dat Kruistocht in spijkerbroek behoort tot het soort: ‘historisch-psychologisch verhaal’, zoals ook uit de volgende passage uit het boek blijkt:

‘We moeten hen bevrijden’, zei Dolf automatisch. Leonardo lachtte spottend. ‘Zet dat maar meteen uit je hoofd, Rudolf. Er zit niets anders op dan verder te trekken, hopend dat Graaf Romhild ons verder met rust laat.’ ‘We moeten ze bevrijden’, herhaalde Dolf als in een droom. ‘Waar denk je dat ze zijn heengebracht?’ Leonardo wuifde met zijn arm in de lengterichting van het dal. ‘Naar de burcht natuurlijk – daar ergens. Op een hoge rots, zoals al die burchten gebouwd zijn. Onneembaar en ontoegankelijk. Vergeet je trots, Rudolf. Jij kunt die kinderen niet bevrijden. We zouden het met een heel leger ervaren krijgslieden nog niet klaarspelen. Graaf Romhild weet wat hij doet’. ‘Weet je wie hij is?’’Nee, maar ik kan het me indenken. Hij woont hier in dit grote dal, aan de smalle wegen naar Inssbruck. (…) Waarvoor anders zou Graaf Romhild die jongens nodig hebben, denk je?’ ‘Om te werken,’ fluisterde Mariecke. ‘Ja, dat natuurlijk ook. Horigen en krijgslieden, daarvan heeft zo’n edelman er nooit genoeg. Sterke jonge kerels zonder geweten en goddeloos van nature, zoals Peter…’ ‘Neen,’ zei Dolf. ‘Peter zou nooit rover kunnen worden, dat past niet bij hem. En Frank zeker niet.’

Ruimte en personages
Beckman hanteert een schrijfstijl die steeds een fijnzinnig beeld geeft van de ruimte waarin de personages zich bevinden:

Niet ver van het kamp lag een veld dat licht helde in de richting van het meertje. Daarop zou ruimte zijn voor zeker achtduizend toeschouwers. Er lag een groot rotsblok, bijna aan het einde. Op die rots ging Nicolaas zitten, in stralend wit. Naast hem, met bungelende beentjes, maar in vol ornaat, nam Carolus plaats. Alles wat hij aan indrukwekkends bezat had de kleine koning aangetrokken: zijn mooie, rode mantel, zijn met zilver beslagen gordel, de fraaie dolk, zijn baret met pluimen. Naast Carolus zat Dom Johannis, die zich zichtbaar ongelukkig voelde. Naast Nicolaas zat Dom Anselmus. Aan de voet van het rotsblok zaten de andere kinderen van edel bloed. In een halve kring achter deze ‘rechtbank’ stonden honderd ordebewakers elk met een brandende fakkel, want de schemering viel reeds in.

Doordat Beckman niet schroomt beelden tot in de details uit te schrijven, bijvoorbeeld het kostuum van Carolus, worden deze levendig voor de lezer. Door aanhalingstekens te gebruiken (‘rechtbank’) worden sommige beweringen, zoals die ongetwijfeld golden in de middeleeuwen, ontkracht en in de tegenwoordige tijd gezet. Het woord rechtbank levert voor mij in de 21e eeuw een levendig beeld op. Door de aanhalingstekens zorgt Beckman er voor dat ik mij kan voorstellen dat het een rechtbank volgens de begrippen van een middeleeuwer is.
                 De personages worden door Beckman tot leven gewekt door deze door het hele verhaal heen karakteristieke aspecten mee te geven. Carolus is een levenslustig, vrolijk mannetje. Vandaar de ‘bungelende beentjes’ in het vorige voorbeeld. Dolf zijn persoonlijkheid worden uitvoerig besproken waardoor hij ‘tot leven’ gewekt wordt. Van de beslissingen die hij neemt worden de voors en tegens tegen elkaar afgewogen, zodat de lezer de beslissing vanuit Dolfs oogpunt begrijpt. Beckman maakt ook veel gebruik van bijvoeglijke naamwoorden. ‘Hij grijnsde’, wordt, ‘hij grijnsde breed’. ‘Knikte’, wordt, ‘knikte hartelijk’. Hiermee legt Beckman een stukje persoonlijkheid in welbekende menselijke handelingen van de personages.

Stijl
In het begin van het boek wordt vrij uitgebreid besproken dat Dolf niet meteen met de middeleeuwers kan communiceren in verband met het tijdverschil. Omdat Dolf een slimme jongen is, heeft hij de taal snel onder de knie. Door deze uitleg vooraf kan Beckman in de tegenwoordige Nederlandse taal schrijven. Een enkele keer wijkt ze af van de moderne taal. Voornamelijk wanneer er een monnik aan het woord is: ‘Ik heb gezien hoe je godshuizen en kapelletjes voorbijliep zonder zelfs het teken des kruises te maken!’ Of wanneer Dolf op zoek is naar een taal die voor een middeleeuwer begrijpelijk is: ‘Want,’ zei Dolf, ‘we moeten allemaal dezelfde weg afleggen en we hebben allemaal hetzelfde doel, dat maakt ons tot elkaars gelijken. Wie zich meer toe-eigent dan hem toekomt, zondigt tegen het heilige kinderleger en is niet waard ooit Jeruzalem te zien.’ Dat begrepen ze wel, die kinderen.  

Moraal
Ik vind dat er een stevig moraal schuilt achter het verhaal van Dolf in Kruistocht in spijkerbroek. Dolf is steevast bezig met het helpen van anderen. De kinderen redden het niet zonder hem. Hij is degene met de kennis uit de ‘toekomst’. Hij kent de verhalen die de middeleeuwse kinderen nog mee moeten maken. Dat besef, dat Dolf voor de minderen moet opkomen, gonst als een rumoerige menigte als rode draad door het verhaal.
                Dolf komt in het verhaal allerlei middeleeuwse problemen tegen. De pest, de scharlaken dood, ketterij, rovers. Door al deze, voor de lezer, vreemde toestanden, besef je je dat wij het tegenwoordig helemaal niet slecht hebben. Daarnaast presteert Beckman het ook een aantal mooie aspecten van de middeleeuwen te laten zien: heldere rivieren waaruit gedronken kan worden, steenarenden die in grote getale nog boven de bergen vliegen. Op het moment dat je je bewust wordt van hoe goed wij het hebben, drukt Beckman je op een ongelooflijk sluwe manier, tussen de regels door, met de neus op de feiten. Ze lijkt te zeggen: ‘Zorg dat het leven ook zo goed blijft, want de mens heeft het al eerder verpest.’ Erg knap hoe onopvallend de moraal in dit verhaal verstopt is. Het opgeheven vingertje is op het oog nergens te ontdekken, door de vlot geschreven, levendige teksten. Pas wanneer je tussentijds het boek dichtslaat, besef je je pas in wat voor wereld jij jezelf bevindt én bevond.

Wanneer een boek bij mij kan bewerkstelligen dat ik er over nadenk terwijl ik niet aan het lezen ben, mag het op mijn favorieten lijstje. Daartoe behoort Kruistocht in spijkerbroek wat mij betreft vanaf heden.






[1] Van Coillie, 2007, Leesbeesten en boekenfeesten, Biblion
[2] Blz. 177. Van Coillie, 2007, Leesbeesten en boekenfeesten, Biblion

Essay oorlogsverhalen

Voor dit genre heb ik ‘Oorlogswinter’ van Jan Terlouw en ‘Schaduwliefde’ van Ruta Sepetys gelezen. De laatste bespreek ik in dit essay.

Dit boek stond niet in de lijst. Het is dan ook geen oorlogsverhaal in de gewone zin van het woord. ‘Gewone’ oorlog (WOII) speelt alleen heel ver op de achtergrond een klein rolletje. Toch gaat het boek om een oorlog. De schrijfster verwoordt het zelf in een nawoord op deze manier:

“Sommige oorlogen gaan over bombardementen. Voor de mensen uit de Baltische Staten gaat deze oorlog over ongeloof. In 1991, na een beestachtige bezetting van vijftig jaar, kregen de drie Baltische Staten hun onafhankelijkheid terug, vreedzaam en met waardigheid. Ze verkozen hoop boven haat en lieten de wereld zien dat er zelfs in de donkerste nacht licht is. Doe onderzoek. Vertel het aan iemand. Deze drie kleine landen hebben ons geleerd dat liefde het machtigste leger is. Liefde voor een vriend, liefde voor een land, liefde voor God of zelfs liefde voor een vijand - liefde onthult aan ons de waarlijk wonderbaarlijke aard van de mens.”

Het gaat om het schrikbewind van Stalin waarbij miljoenen mensen omkomen. Zo’n verhaal vind ik daarom het best bij dit genre passen: een ‘oorlog’ met vele, vele slachtoffers.

Omdat ik ervan uitga dat het om een onbekend boek ga, geef ik hier een korte beschrijving/recensie die ik er al eens over geschreven heb:

Een adembenemend boek over een buitengewoon schokkend, maar relatief onbekend deel van de geschiedenis. De getalenteerde Lina (15) wordt in 1941 samen met haar moeder en broer vanuit Litouwen gedeporteerd naar Siberië. Dit gebeurt in opdracht van Stalin. De reis is verschrikkelijk door alle ellende: honger, kou, ziekte, mishandeling en ontbering. Een geschiedenis waar wij in Nederland gemiddeld weinig tot niets van weten. Alleen dat maakt het boek al de moeite waard.

Dit verhaal laat je niet gemakkelijk los, maar gelukkig word je niet overspoeld door ellende. Ondanks de wreedheden waar het gezelschap mee te maken krijgt en ondanks de vele doden, loopt een rode draad van liefde, hoop en moed door dit verhaal. Bijna niet te bevatten hoe sterk de mens kan zijn, hoe veel hij kan verdragen.

En dan nu het eigenlijke essay:

In het boek van Van Collie lees ik:

In vroegere oorlogsverhalen waren onze ‘eigen jongens’ helden en werd het gelijk van de overwinnaar getoond, zoals bijvoorbeeld in ‘Engelandvaarders’ en ‘Snuf de hond’. Alle Duitsers waren fout, alle Nederlanders leken verzetsstrijders en mensenredders. Op een enkele verknipte NSB’er na. Later verschenen boeken met een genuanceerder beeld. Er kwamen ook vijanden in de verhalen terecht die goed deden en het werd duidelijker dat een groot deel van de Nederlanders in de oorlog niets deed.

In de boeken die de laatste jaren verschijnen, ‘ligt het accent op de innerlijke spanning van de personages die volgt uit de ingrijpende veranderingen die een oorlog met zich meebrengt met vooral aandacht voor de angst, onzekerheid, woede en frustratie.’ Dat gaat om psychologische spanning.

Dat laatste is zeer van toepassing op het boek ‘Schaduwliefde’. Maar er moet beslist iets worden toegevoegd: de liefde! Zie het nawoord van de schrijfster. Maar er ligt wel een erg donkere schaduw over die liefde: de onderdrukking van Stalins schrikbewind.

De schrijfster wordt niet in de eerste plaats gedreven voor de boodschap ‘dit nooit meer’, maar vooral door de drang om dit onbekende deel van de geschiedenis naar boven te halen zodat de miljoenen naamloze Baltische slachtoffers niet helemaal vergeten worden. Dus haar boodschap lijkt: geloof het,  geef het door en vergeet het nooit! Vooral omdat het verhaal is gebaseerd op getuigenissen van haar eigen Litouwse volk en familie.

Afschuwelijke beelden van de deportaties, goederenwagons, vernedering en mishandeling worden in dit boek niet geschuwd:

“’Ik… Ik zag dat de NKVD lijken uit de trein in de modder gooide. Twee kinderen.’ Mensen hapten naar adem. De deur van onze wagon sloeg met een klap dicht.”

“Vier dagen later zag ik zijn naakte lichaam en zijn wijd opengesperde ogen op een berg lijken liggen. Zijn bevroren hand was verdwenen. Witte vossen hadden zijn buik aangevreten, waardoor zijn ingewanden te zien waren, en de sneeuw om hem heen was rood geworden van het bloed.”

Maar het wordt wel bekeken vanuit het perspectief van een jongere. Het gewone, veilige leven staat in één klap volledig op z’n kop en Lina moet ‘leren wennen’ aan het abnormale geweld:

“Gewend aan wat - aan die ongecontroleerde woede? Of aan zulk groot verdriet dat het voelt alsof je allerdiepste binnenste is uitgehold en weer in een vuile emmer aan je wordt opgediend?

(…)

‘Ben jij er al aan gewend?’ vroeg ik.

Zijn kaken spanden zich. Hij haalde een sigarettenpeuk uit zijn zak en stak hem aan. ‘Ja,’ zei hij terwijl hij een rookwolk de lucht in blies. ‘Ik ben eraan gewend.’”

Lina is er natuurlijk niet aan gewend. Ze kookt vanbinnen:

“Ik haatte ze, de NKVD en de Russen. Er werd een haatzaadje in mijn hart geplant. Ik zwoer dat het zou uitgroeien tot een grote boom met wortels die hen allemaal zouden verstikken. “

Maar Lina leert in snel tempo om te gaan met de angst, onzekerheid, woede en frustratie. Ze leert van de mensen om haar heen om vanbinnen niet kapot te gaan aan de haat. En uiteindelijk is ze in staat om een NKVD’er menselijk te benaderen en niet met haat:

“Was hij ziek? Ik stapte weg van de houtstapel. Ik hoorde het weer. Kretzsky was niet ziek. Hij huilde.

Ga weg, Lina. Schiet op! Pak het hout. Ga weg. Ik zetten een stap om weg te lopen. In plaats daarvan liepen mijn benen naar hem toe, terwijl ik het hout nog steeds vasthield. Wat deed ik nou? (…)

Ik stond daar zonder iets te zeggen. ‘Nikolaj.’ Ik legde een hand op zijn schouder, …”

Omdat Lina al wat ouder is en door de wreedheden die hen overkomen snel haar kinderlijke onschuld verliest, is dit verhaal toch anders dan bijvoorbeeld het boek ‘Spaar de spotvogel’ waarin de wereld door de ogen van een veel jonger kind wordt gezien. Het perspectief in ‘Schaduwliefde’ zit echt tussen de wereld van jonge kinderen en volwassenen in. Het boek is dan ook bedoeld voor jongvolwassenen. De schrijfster wilde dat zelf per se. In een interview (www.cultuurbewust.nl) zegt ze: ‘Deze (Young Adult) boeken zijn ontzettend krachtig. Wanneer je als jongvolwassene een boek leest dat je raakt, blijft deze vaak je hele leven lang bij je. Het heeft veel meer effect dan wanneer je volwassen bent.’

Door dit perspectief kunnen jongvolwassenen zich gemakkelijk identificeren met de hoofdpersoon. En het ligt ook dicht bij de wereld van volwassenen.

In het boek wordt ook gelachen. Niet echt de ontwapenende humor die in Van Coillies boek genoemd wordt, maar wel de lach om te overleven:

“Moeder vroeg toestemming om naar de wc te gaan en trok mij en mevrouw Rimas mee naar de bomen. We hurkten en hadden onze jurken tot ons middel opgetrokken om te kunnen plassen. (…) We begonnen te lachen. Het was zo’n belachelijk gezicht, zoals we in een kringetje zaten met onze handen op onze knieën. Het werkte op onze lachspieren. Moeder lachte zo hard dat haar krullen onder haar hoofddoek vandaan sprongen.

‘Ons gevoel voor humor,’ zei moeder, die tranen in haar ogen had van het lachen, ‘dat kunnen ze ons toch niet afnemen?’”

Dit boek lijkt me bijzonder geschikt voor jongvolwassenen die al boeken kunnen en vooral willen lezen met meer psychologische spanning. De jongere kan in de huid van de hoofdpersoon kruipen en een stuk Stalingeschiedenis meemaken, als het ware aan den lijve ondervinden. Ondanks de gruwelijke beelden die geschetst worden, vind ik het een goed boek voor jongeren. Ook omdat het een genuanceerd beeld geeft: onder de gedeporteerde mensen zijn grote egoïsten, van de NKVD’ers wordt er met name eentje genoemd die menselijk trekken heeft en uiteindelijk levens redt. Geen zwart-wit-verhaal dus, zoals de oorspronkelijke titel ‘Between shades of gray’ ook al aangaf.
De (jonge) lezer leert een harde wereld kennen, waarin hoop en liefde toch overwinnen. Met misschien wel deze bemoedigende boodschap voor vandaag: als dat in die barre omstandigheden kon, dan kan het nu ook!